De schaakmachine

Wenen, 1770. In paleis Schönbrunn vindt een – zelfs voor het tijdperk van de Verlichting – opzienbarende première plaats: Baron Wolfgang von Kempelen presenteert voor de verbaasde ogen van keizerin Maria Theresia zijn nieuwste uitvinding: een machine die schaakt. Al snel wordt zijn ‘schaakturk’, een hoogstandje van ingenieuze techniek, de meest populaire attractie van het Hongaarse koninkrijk. Maar wat het Habsburgse hof onmiddellijk tot de grootste uitvinding van de eeuw uitroept, is in werkelijkheid niets anders dan een brutaal staaltje van oplichterij: het brein van de machine is een dwerg die de machine van binnenuit bespeelt.

Gevangen in de schaakmachine begint voor de dwerg Tibor Scardanelli een tijd vol ontberingen, maar krijgt hij ook de erkenning en bewondering waarnaar hij al zijn hele leven verlangt. Want de schaakmachine fungeert als lustobject voor vrouwen en als afgod van techniek voor mannen.

En steeds opnieuw loert het gevaar van de ontdekking. Omringd door spionnen proberen de bedriegers zich door niemand in de kaart te laten kijken, maar onbeantwoorde liefde, grenzeloze haat en onbeheerste nieuwsgierigheid dreigen hen keer op keer te ontmaskeren. En eenieder die het apparaat te dicht nadert, overkomt een dramatisch ongeluk. Op de schaakmachine schijnt een vloek te rusten die moord niet uitsluit.